Diva
Deze is opgedragen aan Peet & Lotte, onze lieve vrienden, organisatoren van memorabele feesten, medestrijders in het verbeteren van de wereld tijdens bevlogen etentjes, voortbrengers van eigenzinnige blonde dochtertjes en nog zoveel meer. Alles wat wij over de eerste wereldoorlog weten, danken wij aan hen. En nu ook nog dit. *** Een onverwacht geschenk bracht ons naar de kust, naar een dakappartment, negen hoog, tussen de duinen en de zee. Mijn man en ik werden gevierd. Hoe hadden we dat toch voor elkaar gekregen, vijfentwintig jaar samenblijven? Het cadeau hield ook een opdracht in. We werden verondersteld het vol te houden, nog jaren ver. Wij zouden voor hen blijven uitsnellen, als een hoopgevend experiment. Zij waren nog priller, de jonge en gulle gevers van dit verblijf waar je ‘naakt kunt rondlopen zonder gezien te worden’. Aan ons om het bewijs te leveren dat het echt mogelijk is om samen oud te worden en steeds inniger verbonden te geraken, vooraleer samen glimlachend het graf in te tuimelen. Blijkbaar geven wij die indruk, dat het er in zit. Dat zou mooi zijn, maar dit alles moest ik tussen de regels lezen. Onze vrienden zijn zelden expliciet en misschien was het wel omgekeerd. Misschien zagen zij barsten die wij nog niet ontwaarden en wilden ze ons een handje helpen door ons onder te brengen op deze schitterende plek met de niet mis te verstane opdracht er twee dagen naakt rond te lopen. Maar eerlijk is eerlijk en we moesten het er natuurlijk over hebben tijdens dit feestweekend. Zo moeilijk was het niet geweest de jaren aan elkaar te rijgen. Eerst tien jaar vogelvrij, dan de zware jaren. Maar onze kinderen waren ondertussen op hun best, twee gangsters die steeds minder deden wat wij vroegen, maar die wel steeds grappiger werden aan tafel. Wij hadden ook nog altijd plezier met elkaar. Als we mensen observeerden, als we onze ironie botvierden op de wereld rondom ons, als we fantaseerden over de Berg en over onze ‘Grote Ontsnapping’. We stonden wat onwennig in de ruimte, samen met de eigenaar. Aan de ene kant zag ik de eindeloze zee, aan de andere kant de eindeloze duinen. Bestond dit nog op onze aarde waarvan ik thuis altijd las dat het er bijna mee gedaan is? De eigenaar probeerde ons allerlei zaken in te prenten over de plek, technische dingen, maar ik kon mijn ogen niet van het water in de verte afhouden. De zee was kalm, op het luie af, de kleine golven eerder wit, ze rolden op het strand, geduldig, maar ze bleven komen. Het wateroppervlak was niet egaal gekleurd, maar zilver en grijs met groen. Ik zag de vlekkeloze blauwe lucht erboven en dan, de weerspiegeling van het zonlicht, verblindend op de eerder introverte, maar onmiskenbaar levende huid van de zee. Zonder mijn Polaroid-zonnebril kon ik er niet naar kijken. De eigenaar vertrok. Ik vroeg me af of hij er gerust in was, of hij misschien al spijt had dat hij zijn prachtig onderhouden schone parel van een dakappartement aan ons had toevertrouwd. Overal lagen voorwerpen en boeken, stille getuigen, de herinneringen van een gevoelig mens en reiziger, ontdekker van het Oosten, ik dacht vooral van eilanden in warme oceanen. Toen bleek dat hij vertrokken was met inbegrip van onze sleutel, moest ik hem al dadelijk bellen. Hij putte zich uit in verontschuldigingen en wij putten ons even intens uit in geruststellingen. Dat duurde enkele minuten, tot beide partijen overtuigd waren dat het oké was. Toen verdween hij definitief. In de plastieken map op de tafel zat naast een lijst met telefoonnummers en een technische check-out checklist met een alarmerende hoeveelheid praktische instructies, met foto’s opgeluisterd en verduidelijkt, ook een lijst met restaurants. We kozen Brasserie Merlot, de favoriet van de eigenaar. Het was een klassieke plek met degelijk serviesgoed en damasten servetten. Er hing een foto van Bourville met Fernandel aan de ene muur en eentje met Brel en Brassins aan de andere. De in een kort kanten kleed gehulde kelnerin hield een fles vast bij de bodem. Met moeiteloze gratie en vanop grote hoogte schonk ze champagne in de glazen van de gasten naast ons. Dat was allemaal een zeer goed teken, zei ik tegen mijn man, die met zijn rug naar de zaal zat en zich steeds maar moest draaien van hier naar daar om te zien waar ik het nu weer over had. Die eindeloze observaties die ik niet kan tegenhouden, ik werd er al vlug een beetje moe van en ik vroeg mij af of dat voor hem misschien ook zo was. Hij houdt van stilte, niet elk zwijgen is vervelend, maar af en toe overheerlijk, als een zeldzame, dure delikatesse. Ik wist het wel, maar stil staren paste niet bij een viering van vijfentwintig jaar samen vond ik en dus ging ik er maar mee door. Hij knikte en lachte.
Mijn man koos vis en ik koos vlees, een beetje zoals altijd en als aperitief namen we een pastis. Wij vinden dat de pastisjes die je op restaurant krijgt onooglijk klein zijn, de moeite niet waard om op te heffen en er je lippen aan te zetten. Op de Berg maken wij ze véél groter. Ik sprak dit niet uit, wat flink van mij was, maar het hoefde ook niet, want ik wist zeker dat mijn man net hetzelfde dacht. Toen we bezig waren aan ons voorgerecht zag ik hem langs mij heen naar buiten kijken. ‘Daar komen een paar echte,’ zei hij. Ik keek om en inderdaad, drie oude gratiën, de ene glorie nog meer vergaan dan de volgende, strompelden het lager gelegen bordes van het restaurant op. Twee hadden een stok. Eén ervan leek meer dan honderd jaar oud, de tweede was zeker een mooie vrouw geweest en de laatste, die jonger leek was nogal onopvallend en minder goed gekleed. Het zou best gekund hebben, dat we naar drie verschillende generaties kustdiva’s zaten te kijken. Het duurde een hele tijd eer ze de trappen hadden bedwongen. De kelnerin kwam toegesneld en hield de deur al open. Er werd gezoend. Met veel ophef namen de dames plaats aan een gereserveerde ronde tafel, niet ver van ons vandaan, vlak onder Brel en Brassins. Een levendige conversatie in ratelend Frans kwam tussen hen op gang, om te beginnen over het menu. Ik zag de diamanten ringen glinsteren aan hun vingers. Toen ze gekozen hadden, beklaagde de oudste zich een hele tijd lang over een nicht die nooit op bezoek kwam, wat onbegrijpelijk voor haar was.
‘Elle est en bonne santé quand-même, elle conduit encore. Franchement, moi, j’y comprend rien du tout. C’est encroyable.’ ‘Je ne sais pas,’ zei de vroeger mooie vrouw afwezig. Ze haalde een etui boven en zette zichzelf een shot insuline. Toen kwamen hun gamba’s. De mooie dame had er frieten bij besteld, maar dat was de anderen ontgaan, ook als mogelijkheid. ‘Tu as des frites?’ vroeg de alleroudste. Ze keek er afgunstig naar, maar sloeg het aanbod van de mooie dame om te delen minzaam af. We luisterden verder. Er zat niets anders op. Hun Frans was muzikaal en burgerlijk, de onderwerpen oppervlakkig, voor de zoveelste keer gerecycleerd wellicht, maar vol kleur. We gokten dat het Françaises waren, al hadden deze dames ook op de Louisalaan of in een bepaald etablissement aan de Donk in Overmere gepast. Dunkerque lag vlakbij, dus het kon, maar we vroegen ons meeteen af waarom Fransen in Vlaanderen zouden komen eten. ‘Er wordt in hier in het algemeen opvallend veel Frans gesproken,’ vond mijn man.
Het zou onze beider ouders niet plezieren als we hen zouden meedelen dat er niet alleen in Brussel aan de taalgrens wordt geknabbeld, maar dat er zelfs echte Fransen in Vlaanderen begonnen aan te spoelen via de zee. Toen kwam onze hoofdschotel en we aten er met smaak van. De dames waren intussen klaar. De mooiste trok haar schouders achteruit en rechtte haar rug. ‘Eh bien, c’était magnifique, vraiement très, très bien,’ zei ze. ‘Oui,’ zuchtte de oudste, ‘Ik ben totalement overboeft!’ Mijn man en ik stopten een ogenblik met kauwen en keken elkaar aan. We giechelden samenzweerderig en wisten dat het goed was, dat we een parel gevangen hadden, een echt verhaal voor later. Toen we vertrokken, ons tot hun tafel wendden en vriendelijk ‘goede avond’ groetten, antwoordden ze ons, alledrie heel erg voorkomend, begeleid met een minzame hoofdknik en in zeer verdienstelijk Nederlands. Ik vond het een prachtavond en terwijl ik aan de arm van mijn man hing was ik erg gelukkig. De diva’s hadden zeker hun steentje bij gedragen in die blijheid en we spraken er nog een hele tijd over met elkaar in een vrolijke conversatie die steeds meer fantasie begon te bevatten en ook vergelijkingen met andere dingen die we samen hadden gezien. Kleine dingen waarom wij luidop moesten lachen, zoals dat duintje waar apart, maar binnen één kader een man in bloot bovenlijf had gezeten, met zijn gezicht opgeheven naar de zon, en even verder een vrouw met hond in een donsjas met haar kap op, starend naar de andere kant. Weet je nog? Van pastis word ik een beetje wild, dus het kwam helemaal in orde met de avond en de nacht en de viering van ons vijfentwintig jaar samenzijn. Achteraf gingen we voor het raam zitten kijken. Buiten kleurde die andere diva, de wiegende grijze, steeds donkerder, tot haar golven zwart waren en de eerste sterren aan de hemel verschenen.