Op de eerste dag van de pluk is de lucht fris en de hemel een beetje overtrokken. De wind blaast uit het noordoosten. We hebben verschillende laagjes kleding aangetrokken. We slepen tien netten, twintig zakken, vier manden en acht stokken de berg op. Voor elke plukker is er een stok. Voor elke groep van vier plukkers zijn er twee manden en vijf netten. We beginnen op het hoogste punt van de olijfgaard, op een plek waar we andere jaren pas komen als er tijd over is. El Jefe, zo noemen we mijn man tijdens de pluk, heeft verklaard dat het fijner is om te dalen en op die manier naar het naar het huis toe te werken, dan om op het laatst nog te klimmen naar het hoogste punt. Op De Berg doen we altijd wat El Jefe zegt.
We leggen de eerste netten open onder de eerste bomen. De muren zijn hier hoog en dus is het een gepuzzel om de netten goed te plaatsen. Al zijn we aanhangers van Pareto en zullen we geen traantje laten om die ene olijf die het niet redt en de afgrond in duikelt, bij het begin van de Pluk wil kleine K., mijn ploegbaas voor deze ochtend, er de kantjes nog niet vanaf lopen. Elke hoek van elk net moet zo geplaatst worden dat het grootst mogelijke aantal olijven in het net belandt of van het ene net in het andere rolt. Een knoop hier, een steen daar, het duurt een tijd voor hij de constructie goedkeurt en we ons aan het kloppen mogen begeven. Olijven regenen bij honderden de netten in onder de harde slagen van onze stokken. Er komen takken en bladeren mee naar beneden. Als kleine K. het sein geeft, houdt het kloppen op en halen we het struikgewas met zorg tussen de vruchten uit. Hierna blijven er alleen nog olijven over in ons net, zachte zwartblauwe, harde groene, alle vettig van het olieachtige sap dat ze al beginnen af te scheiden. We hevelen ze over in soepele rieten manden en van daar ratelen ze de zakken in.
Rond de middag trekt de hemel open. De zon geeft veel warmte. We nemen een foto, we zweten wat meer. Iemand haalt drank. Iemand trekt een trui uit. De laatste dag zullen we rondgaan en overal kledingstukken uit de bomen en van de muurtjes plukken. Om één uur kappen we ermee. El Jefe maakt de staat op. Ploeg één heeft vijf zakken, ploeg twee heeft er vier. Dat komt goed. A. en ik dalen af naar het huis. We maken een slaatje klaar. We zetten brood, kaas en witte wijn op de tafel.
***
Tijdens de tweede en laatste dag van de pluk rijdt de rode Land Rover Defender van buur Manolo het erf op. El Jefe en ik kijken elkaar aan en zetten onze stokken tegen de muur van het pomphuis. Er is nog zoveel te doen. We houden van onze buur, maar korte gesprekken met hem komen niet voor. Elke verklaring wordt gemiddeld viermaal herhaald, benadrukt en geparafraseerd. Manoleo Monfort Gugat heeft zich in een mooi rood met zwart houthakkershemd gestoken, in plaats van in zijn blauwe werktrui met vlekken en gaten. Hij heeft stadsschoenen aan zijn voeten. Hij komt nogmaals controleren of we wel degelijk goed begrepen hebben dat we morgen om acht uur stipt op de coöperatieve perserij Soldebre aanwezig dienen te zijn. Mucha gente! Veel volk! Hij roept de hele tijd. Wij knikken, maar het is nog niet duidelijk genoeg voor ons, vindt hij. Los Belgas slapen altijd tot tien uur, vacaciones, descansar, vakantie nemen, rusten, hij snapt dat, zeker en vast, maar mórgen kan dat niet, no! Hij pepert ons in morgenochtend ons wekkertje luid en vroeg te laten rinkelen. Om zeven uur aan de wagen om in te laden! Geen minuut later! ‘M’entiendes?’ Begrijp je? Wij knikken zo overtuigend mogelijk. Hij staakt de strijd, lacht ons toe en laat zijn longen eens goed vollopen met lucht. ‘Para mi, puede continuar,’ zegt hij triomfantelijk. Wat mij betreft, mogen jullie verder doen. Hij wijst naar de verfrommelde groene netten die onze vrienden onder een naburige boom aan het draperen zijn. De man die vandaag zelf duidelijk geen landwerk voor ogen heeft, lacht er smakelijk bij. Ga maar, gebaart hij. Hij loopt naar de rode Defender. ‘Adéu, Adiós, Dios!’
***
A danst op de tuintafel. ‘Give me my money back. And don’t forget, to give me back my black T-shirt.’ De dappere Bose-luidspreker van kleine S. davert op de vensterbank van het betonnen terras. We bewegen allemaal, langs weerszijden van de centraal opgestelde tafel. We zijn nog steeds ingepakt in werkkledij en hebben bergschoenen aan onze voeten. De rode en witte Petzl hoofdlampen die we dragen verlichten de dansvloer in schichten. Een knalfuif met acht mijnwerkers, daar lijkt het op.
De laatste verse pizza is uren geleden glanzend van de olie uit De Berre gekomen, de indrukwekkende stenen pizza-oven, ontworpen en gemaakt door onze maat Berre. In het stadstuintje van G. mocht hij niet staan. Hij had er ook nooit kunnen staan, je hoefde het niet na te meten om dat te zien. Dat zag je van een kilometer ver. Hij pàste er niet in. Hier op De Berg is alles schaars, behalve plaats. De Berre staat hier goed, breed en zwaar, tegen de muur van het terras. Hij smeult in het donker. Het volgende liedje komt eraan.
G. en Berre zelf zijn er niet bij dit jaar, we hebben alleen hun oven bij ons, om ons aan te verwarmen. Hun heldere lach moeten we missen. We hebben wel veel wijn over, nu ze er niet zijn. Dat dan weer wel. Sommige van onze verwekkers beginnen het te begeven onder hun vele jaren. Zorg bieden aan hulpbehoevende ouders gaat voor. Als ze plots wankelen, als ze alleen zijn en bang. Twee jaar na elkaar de pluk missen moet men G. en Berre ook niet lappen, zeggen ze, maar eigenlijk bieden ze geen weerstand tegen het leven zoals het is.
Boeren zwijgen en doen voort, ze weten hoe het altijd loopt. Ze doen wat hen te doen staat. Misschien willen wij daarom zo graag boeren zijn.
Ik zie de flank van de rots, de berg tegenover onze Berg, waarvan de sterke rug ons draagt en die ook de Berre en tweehonderd duizendjarige olijfbomen torst. En die ons feestje gedoogt. Het is goed voor één keer. Het is goed omdat het oogstfeest gevierd moet worden, nu de laatste sappige olijf de laatste buigzame tak heeft losgelaten en in onze netten is gevallen.
Om twaalf uur die middag hebben we ze te zien gekregen, de tonnen vol verse olie, onze rijke oogst, de bevochten buit, de prooi van ons geduldige jagen. We maakten ze met touwen vast in de gigantische koffer van de zwarte Ford Transit van kleine S. en reden naar boven. El Jefe goot wat olie uit in een schoteltje om te kijken of ze goudkleurig was of groen. Hij doopte hompjes brood in het gele plasje en deelde die rond. Ontdekken of ze lekker is, het blijft spannend. Wat heeft de natuur ons gegeven? Is ze mild dit jaar, is ze pittig? We lagen warm ingepakt in de tuinstoelen te genieten van een zuinig straaltje zonlicht en namen ons goudgroen glanzende broodje aan van El Jefe. De maaltijd werd overgeslagen. We aten brood met olie en niets meer. We voelden onze voeten en onze spieren. We likten onze lippen. Als boeren waren wij voor dat alles een losbandige uiting van dank verschuldigd. De sedentaire mens viert zijn oogsten al sinds de neolithische revolutie, tienduizend jaar geleden. Na het kloppen en het slepen, het feest. Daar heb je je als nieuwbakken landbouwer aan te houden, vinden wij.
Al sinds 2012 gaat het zo. Al is het oogstfeest met pizza een recente innovatie. Dat feest houden we sinds 2019, van toen de Berre verrees op het terras, gestut door de muur van de stal. Iedereen had geholpen, stenen gezocht, klei gesmeerd. Nu lijken de verhoudingen omgekeerd te zijn en is het de Berre die de muur stut, als een schonkige steunbeer, als een klein, stevig afgodsbeeld.
Als deze vrienden van job veranderen hebben ze maar één niet-negotieerbare voorwaarde: dat ze tijdens de herfstvakantie naar De Berg kunnen komen om olijven te kloppen tot ze erbij neervallen. Anders tekenen ze niet.
De rots wordt langzaam inktzwart. Dan verdwijnt ze uit het zicht. De nacht is donker en rijk aan sterren, er is geen maan. De nacht slokt alles op. De ijzige wind steekt weer op, woest gaat hij te keer, geselt het huis, de weg, het vuur, de bomen, die zwiepen en razen in de onzichtbare verte, maar wij hebben het warm. De lokaal gebrouwen vermout laat onze wangen rozig oplichten in het voorbijflitsende Petzl-licht. We houden glazen in onze warme handen. We dansen. Ons bloed stroomt als nooit tevoren. A. klimt van de tafel en vult haar drankje bij. Everybody talks about a new world in the morning. A new world in the morning so they say. I, myself don't talk about a new world in the morning. A new world in the morning, that's today.
De nacht wordt dieper. We springen op en neer. Er zijn beelden van. Het is prachtig. Ich wünsch' dir noch 'n geiles Leben. Mit knallharten Champagnerfeten. Mit fame, viel Geld, dicken Villen und Sonnenbrillen. Ich seh' doch ganz genau, dass du eigentlich was Anderes willst.
A. en kleine S. gaan zwemmen in de waterbak. A. valt van de rand. De temperatuur van het water is zeventien graden, maar het deert hen niet.
***
Twee dagen later gaan we wandelen. Dat is de voorwaarde om kleine K. en M. mee te krijgen naar de pluk. Een wandeling die zij nog nooit deden. We lopen op de stafkaart. Het is nog altijd koud, maar de zon schijnt hard en bergachtig over Paüls. Paüls zou mooier zijn mochten alle huisjes die tegen de bergflank kleven wit zijn, oppert grote K., maar je zoekt best niet naar Griekse romantiek in dit deel van Spanje. Dit land is hard, woest en onduidelijk.
Ik probeer een restaurant te reserveren voor de laatste avond. We vinden niets. Alles is ’s avonds dicht, behalve El Local Social in Bitem. Op de terugweg van de wandeling ga ik reserveren. Het blijkt een goor hok te zijn. Het vrouwentoilet is defect.
‘Het is een goor hok’, zeg ik tegen de vrienden wanneer ik weer bij de auto ben.
’Top,’ zegt grote S., zonder op te kijken. Kleine S. geeft de Ford Transit de sporen.
Niemand maakt zich ook maar een grammetje zorgen. Wij weten dat tl-lampen en vuile vloeren lekker eten voor geen geld voorspellen.
***
Op de terugweg naar België luister ik negen uur aan een stuk naar The Walking Dead. Ik oefen voor de toekomst. Ik vul de inventaris in mijn hoofd aan. We moeten zaden kopen, leren hoe je brood bakt van aardappelen en hoe je bijen houdt. Als het einde van de wereld er is, gaan wij naar De Berg. Wij met grote en kleine S., grote en kleine K., M., A., G. en Berre. Soms wilde ik dat het al zover was, maar dat durf ik niet luidop te zeggen.
Commentaires